DON QUIJOTE / Van de Pol

Cervantes vraagt aan de Hertog van Béjar om hem onder zijn hoede te nemen

Prologo (7)

Ledige lezer (desocupado lector)

mijn onvruchtbaar, ongeschoold vernuft (el estéril y mal cultivado genio mio)

een kerker waar elk ongemak zijn zetel heeft

Kalmte, een vredig oord, de lieflijkheid van het land, heldere luchten, bronnengemurmel en een rustig gemoed dragen er zeer toe bij dat zelfs de onvruchtbaarste muzen vruchtbaar blijken te zijn en producten baren die de wereld vervullen van verwondering en vreugde.

ik, die Don Quichots stiefvader ben al lijk ik zijn vader

in jouw woning ben jij koning (debajo de mi manto, al rey mato)

kaal en puur (historia monda y desnuda)

de aloude wetgever, het zogenaamde grote publiek

een historie droog als spartelgras (una leyenda seca como un esparto)

Dit alles moet mijn boek ontberen, want ik heb niets om in de kantlijn of aan het slot te zetten en ik weet al helemaal niet welke schrijvers ik navolg, anders zou ik ze in alfabetische volgorde aan het begin kunnen opvoeren, zoals iedereen doet, dus eerst Aristoteles en aan het eind Xenophon en Zoilus of Zeuxis, al was de één een kwaadspreker en de ander een schilder.

(De todo esto ha de carecer mi libro, porque ni tengo qué acotar en el margen, ni qué anotar en el fin, ni menos sé qué autores sigo en él, para ponerlos al principio, como  hacen todos, por las letras del A B C, comenzando en Aristóteles y acabando en Xenofonte y en Zoilo o Zeuxis, aunque fue maldiciente el uno y pintor el otro.)

en omdat ik te gemakzuchtig en te lui ben om op zoek te gaan naar schrijvers die mij vertellen wat ik mezelf ook zonder hen wel kan vertellen (porque naturalmente soy poltrón y perezoso de andarme buscando autores que digan lo que yo me sé decir sin ellos.)

https://encrypted-tbn2.google.com/images?q=tbn:ANd9GcQvqS5F_KsIv2v3epQqcDHgvF0mnCbe51TMmRhz3E1uxmC7H1_G6A

Preste Juan de Indias

Een christelijk brein moet bij het schrijven slechts naar nabootsing streven; hoe volmaakter de nabootsing, des beter het geschrevene. (Sólo tiene que aprovecharse de la imitación en lo que fuere escribiendo; que cuando ella fuere más perfecta, tanto mejor será lo que se escribiere.)

…, maar je moet alleen zorgen dat je betoog eenvoudig, in treffende, fatsoenlijke, welgekozen bewoordingen en welluidende, geestige zinsneden is gesteld, waarbij je je bedoeling zo goed mogelijk schetst en je ideeën uiteenzet zonder ze ingewikkeld en duister te maken. Zorg ook dat bij het lezen van jouw historie de zwaarmoedige lezer een lach opbrengt, de goedlachse zijn lach verbreedt, de simpele niet wordt gekwetst, de schrandere je vindingrijkheid bewondert, de ernstige geen aanstoot neemt, en de voorzichtige je zijn lof niet onthoudt. (… sino procurar que a la llana, con palabras significantes, honestas y bien colocadas, salga vuestra oración y período sonoro y festivo, pintando en todo lo  que alcanzares y fuere posible, vuestra intención; dando a entender vuestros conceptos sin intrincarlos y oscurecerlos. Procurad también que leyendo vuestra historia el melancólico se mueva a risa, el risueño la acreciente, el simple no se enfade, el discreto se admire de la invención, el grave no la desprecie, ni el prudente deje de alabarla.)

https://i0.wp.com/upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/3/3d/Campo_Montiel_CREAL.JPG/250px-Campo_Montiel_CREAL.JPG

el Campo de Montiel

nuestro español Ovidio (in het gedicht van Gandalin)

Kortom, hij ging zo op in zijn lectuur, dat hij alle avonden en nachten van zonsonder- tot zonsopgang en alle dagen van de ochtend- tot de avondschemer doorbracht met lezen; en van het weinige slapen en het vele lezen droogden zijn hersens zo uit, dat hij zijn verstand verloor. (En resolución, él se enfrascó tanto en su letura, que se le pasaban las noches leyendo de claro en claro, y los días de turbio en turbio; y así, del poco dormir y del mucho leer, se le secó el celebro de manera que vino a perder el juicio.) (26)

de paarden van Gonella, Alexander (Bucephalus) en de Cid (Babiëca)

Aldonza Lorenzo : (Cervantes-monument op de Plaza de España in Madrid)

32: een kudde zwijnen – geen pardon, zo heten ze – (una manada de puercos (que sin perdon asi se llaman)

33: Matiging siert schone vrouwen (Bien parece la mesura en las fermosas)

33: de waard, een vette dus vreedzame man, (el ventero, hombre que, por ser muy gordo, era muy pacífico)

45 : «Tong in bedwang en ogen open.» (La lengua queda y los ojos listos.)

45 : verachtelijke kinkel! (ruin villano)

46 : iedereen is het kind van zijn daden (DQ) (cada uno es hijo de sus obras)

49 : infame schoft! (canalla infame)

51 : zijn gebruikelijke redmiddel, namelijk denken aan een of andere passage uit zijn boeken (su ordinario remedio, que era pensar en algún paso de sus libros)

53-54 : gewetenloze dwaalboeken (estos desalmado libros de desventuras)

55 : Zijn er reuzen in het spel (de pastoor) ?Jayanes hay en la danza?

64 : Die avond stak de huishoudster de vlam in de stapel boeken die op het erf en elders in huis lagen, en ze legde ze allemaal in de as

64-65 : ze maken Don Quijote wijs dat een tovenaar de boekenkamer in brand heeft gestoken

65 : (het nichtje van Don Quijote tot de ridder) Kunt u niet beter vredig thuisblijven in plaats van de wereld afzoeken naar het schaap met vijf poten, alsof u niet weet dat velen die gaan voor wol geschoren terugkomen?

(¿No será mejor estarse pacífico en su casa, y no irse por el mundo a buscar pan de trastrigo, sin considerar que muchos van por lana y vuelven tresquilados?)

67 : de vrouw van Sancho heet Juana Gutiérrrez (verder ook Mari Gutiérrez, Teresa Panza, Cascajo, Sancha…)

76 : Het akelige van dit alles is dat de schrijver van deze historie juist op dit punt zijn verslag staakt en de strijd afbreekt en onbeslist laat, met de verontschuldiging dat hij niets meer geschreven vond over Don Quichots heldendaden dan welke hier staan vermeld. (Pero está el daño de todo esto que en este punto y término deja pendiente el autor desta historia esta batalla72, disculpándose que no halló más escrito destas hazañas de don Quijote, de las que deja referidas.)

78 : dol als ik ben op lezen, al zijn het de gescheurde papieren van de straten (y como yo soyVII aficionado a leer aunque sean los papeles rotos de las calles)

107 : (Don Quijote beschrijft Dulcinea) Yo no podré afirmar si la dulce mi enemiga gusta, o no, de que el mundo sepa que yo la sirvo; sólo sé decir, respondiendo a lo que con tanto comedimiento se me pide, que su nombre es Dulcinea; su patria, el Toboso, un lugar de la Mancha; su calidad, por lo menos, ha de ser de princesa, pues es reina y señora mía; su hermosura, sobrehumana, pues en ella se vienen a hacer verdaderos todos los imposibles y quiméricos atributos de belleza que los poetas dan a sus damas: que sus cabellos son oro, su frente campos elíseos, sus cejas arcos del cielo, sus ojos soles, sus mejillas rosas, sus labios corales, perlas sus dientes, alabastro su cuello, mármol su pecho, marfil sus manos, su blancura nieve, y las partes que a la vista humana encubrió la honestidad son tales, según yo pienso y entiendo, que sólo la discreta consideración puede encarecerlas, y no compararlas.

132 : de ondankbare schone wier naam ik slechts binnensmonds uitspreek (y los ojos de aquella hermosa ingrata que digo entre mis dientes)

143 : ‘Ik verkeerde tot nu toe in een waan’, antwoordde Don Quichot. (Engañado he vivido hasta aquí —respondió don Quijote.)

Esta entrada fue publicada en Uncategorized. Guarda el enlace permanente.

Deja un comentario